Lofdicht op het wiel van Michiel gevonden

Begin oktober 2019 is op het touwslagerswiel van Michiel de Ruyter in het Zeeuws maritiem muZEEum in Vlissingen per toeval een lofdicht gevonden uit 1833. 

lofdicht op wiel van Michiel

Het Zeeuws maritiem muZEEum wil een maquette laten maken van de lijnbaan waar Michiel de Ruyter in zijn jonge jaren aan het touwslagerswiel heeft gedraaid. Bij het opnemen van de exacte maten van het originele wiel ontdekte museummedewerkers dat er stukjes papier aan het wiel zaten geplakt, met daarop woorden. Daar zijn foto’s van gemaakt. Die foto’s zijn nader bestudeerd. 

De flarden tekst op de stukjes papier maken onderdeel uit van een lofdicht, in 1833 geschreven door de dichter Willem Hendrik Wansinck. Hij heeft het lofdicht blijkbaar geschreven na een bezoek aan het museum van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen in Middelburg. Het wiel was daar toen tentoongesteld. Het lofdicht ligt in boekvorm in de Koninklijke Bibliotheek. 

Het wiel van Michiel is aangewezen als beschermd cultuurerfgoed volgens de Erfgoedwet 2016 en het maakt vanaf dit voorjaar deel uit van de Canon van Nederland.

lofdicht-op-wiel-van-michiel
wiel van michiel

Lofdicht op het wiel van Michiel de Ruyter - 1833

Eenvoudig Wielrad, klein voor ’t oog,
Eens, in een lijnbaan, omgedreven;
Twee eeuwen lang in stand gebleven;
Van waar rijst uw waardij zóó hoog?
De knaap, die, met bedreven ving ’ren,
U, altijd snorrend, om deed sling’ren,
Zag schaars genoeg zijn vlijt bekroond:
Voor driepaar welbesteede dagen,
Vermogt hij driepaar stuivers vragen;
Werd de arbeid van een week beloond!

Is zoo gering een werktuig waard’
Naast menig kunstgewrocht te prijken,
Dat hier Natuur, uit al haar rijken,
In proef bij proef, heeft zaamvergaard?
De wetenschap spreidt hier haar gunsten
Ten toon, en ’t grootsch gebied der kunsten
Verheft zich, op de rijksten schat;
En, naast die pracht- en praalvertooning,
Aanschouwt ons oog, in Pallas woning,
Een min aanzienlijk lijnbaan-rad!

Maar neen; geen schijn misleidt ons oog;
Dat nietig werktuig stijgt in waarde;
Het was de grootste Held der aarde,
Wiens hand eenmaal dat Wiel bewoog!
Als knaap, in lagen stand geboren,
Ging ligt zijn naam, met hem, verloren;
Neen, Volken zeg’nen zijne asch.
Zijn deugd heeft Hem zóó hoog verheven,
En Ruyters naam zal eeuwig leven,
Omdat Hij Held en Christen was.

Verblijf van zoo veel kunst en schat!
Gij moogt der Zeeuwen kunstmin kroonen;
Ons oog kunt gij geen praal vertoonen,
Meer schitt’rend, dan dit lijnbaan-rad!
De hand, die ’t eens heeft omgedreven,
Heeft Neerlands vlag in top geheven,
Naast God, ons voor ’t verderf behoed,
En de eer van Nassau ’s zegestanders,
En ’t regt der vrije Nederlanders
Verweerd, op Zuid- en Noordervloed!

De hand, die ’t eens heeft omgedreven,
Heeft Neerlands vlag in top geheven,
Naast God, ons voor ’t verderf behoed,
En de eer van Nassau ’s zegestanders,
En ’t regt der vrije Nederlanders
Verweerd, op Zuid- en Noordervloed!

Eenvoudig Wiel! Door Ruyters hand,
Bestierd, waarop zijn oog eens staarde,
Geen koningskroon heeft hooger waarde
Voor ’t hart, verknocht aan ’t Vaderland,
Geen zonnegloed van edelsteenen
Kan ooit u hooger’ luister leenen;
Door eenvoud schittert gij alleen;
Ook zòò praalt Ruyters naam en glorie,
Met eeuwige eer, in ‘s Lands historie;
Niets was de grooten held te kleen.

Toon, Amstel! ons in hecht arduin,
Den pronk van Ruyters grafgesteente!
’t Verderf doorknaagt zijn koud gebeente;
Ligt stort de Tijd die praal tot puin.
Maar ’t ned’rig Wiel, waarop wij staren,
Zal hij, gewis, uit eerbied sparen,
En leeren aan den laatsten neef,
Dat de eenvoud, die in Ruyter woonde,
Hem meer dan tal van lauwren kroonde,
En keursteen van zijn grootheid bleef.

Eenvoudig Wielrad! Klein voor ’t oog,
Eens in een lijnbaan, omgedreven;
Twee eeuwen lang in stand gebleven;
Door Ruyters naam verheft ge u hoog.
Verganklijk is de glans der aarde,
De deugd alléén geeft roem en waarde,
Aan al wat zich haar dienst verpandt;
Wat klein en nietig schijnt voor de oogen,
Kan zij, in glans en eer, verhoogen,
En ’t hout blinkt schoon, als diamant!

W.H. Wansinck Bz.